De Bernadettebeweging in Gent VI

Het volgende is de argumentatie die ik wilde gebruiken om mij te verdedigen voor het vredegerecht in Gent. Ik was, samen met dertien andere mensen, gedagvaard door WoninGent, omdat we in het Pand van het Caemersklooster verbleven. Slechts op het laatste nippertje vonden we advocaten. De onderstaande redenering is verwerkt in de conclusies neergelegd door meester De Mot en meester Quairiat.

Deel 1

De bezetters zijn niet als groep gedagvaard (maar vreemd genoeg met als groep veroordeeld). Ik moet voor mezelf een belang kunnen aantonen voor wat ik doe: ik heb een dak boven mijn hoofd. Toch doe ik mee aan het bezetting van een overheidsgebouw omwille van de woonnood, omwille van het recht op wonen. Vanuit juridisch perspectief klopt dit niet.

In wat volgt bedwing ik zoveel de neiging om de wij-vorm te gebruiken.

1.

De wet die ik volgens de andere partij overtreed is die van het private eigendom. De wet waar ik mij op beroep is artikel 23 van de grondwet. Deze laatste zegt dat elke Belg recht heeft op een menswaardig bestaan. Het derde punt van dat artikel gaat over het recht op wonen.

Het is meer en meer gangbaar dat bij juridische redeneringen, naast wetten, ook gebruik gemaakt wordt van algemene rechtsprincipes.

Ik maak gebruik van drie rechtsprincipes.

Het eerste rechtsprincipe heet dat elke Belg verondersteld wordt de wet te kennen. Twee onderdelen daarvan doen hier ter zake: de Grondwet en het Burgerlijk Recht.

Een tweede algemeen rechtsprincipe is: elk recht is ook een plicht. (Dat staat ergens in Hegels Grundlinien der Philosophie des Rechts.) Ik kan mijn rechten maar uitoefenen indien anderen die erkennen. Anderen hebben de plicht om mijn rechten te erkennen. Ik heb daardoor een plicht om zijn/haar/hun rechten te erkennen.

Gezien de omvang en complexiteit van onze samenleving, gebeurt dit via overheidsinstellingen. Zij zien erop toe dat mijn rechten erkend worden. Mijn rechten zijn tegelijk plichten om de overheid (of specifieke overheidsinstellingen) die deze rechten vrijwaren, te erkennen. Ik heb er alle belang bij dat deze overheden hun werk kunnen doen.

Een derde rechtsprincipe is het zogenaamde ‘standstill-beginsel.’ We maken het hier expliciet op basis van artikel 23. Het standstill-principe zegt dat overheden als plicht hebben om het niveau, dat men maatschappelijk heeft bereikt op het vlak van menswaardig bestaan, in stand te houden, tenzij het in conflict zou komen met het algemeen belang.

In dit principe zit vervat dat de overheid ook als plicht heeft om erop toe te zien dat zij haar capaciteiten behoudt om haar taak te vervullen. Om het niveau van menswaardig bestaan van haar burgers in stand te houden, moet de instelling die dit als opdracht heeft, haar eigen capaciteit in stand houden in verhouding met die opdracht.

2.

Verdediging dat ik een belang heb, dat ik een reden heb voor de bezetting:

Ik ken de wet: ik weet wat mijn rechten zijn. Ik weet wat het impliceert om rechten te hebben.

Het hebben van rechten is gegrond in de het onderscheid tussen grondrechten en andere rechten. Ik moet niet alleen burgerlijk recht kennen (subjectief recht, mijn belangen), maar ook de Grondwet (de mogelijkheidsvoorwaarden voor het individuele belang: het ‘algemeen belang’). Meer specifiek, ik moet weten wat het grondrecht op wonen betekent en impliceert, indien mijn belangen op dat vlak zijn voldaan.

Wanneer aan mijn recht op wonen is voldaan, volgt dat ik de plicht heb om erop toe te zien dat aan het recht op wonen in het algemeen wordt voldaan – anders gezegd, ik moet erop toezien dat de overheidsinstellingen die met wonen te maken hebben, de capaciteit behouden om hun werk naar behoren te doen. Alleen zo heb ik meeste garantie dat het grootste aantal mensen mijn recht zullen erkennen.

Dit betekent meer specifiek, dat ik erop moet toezien dat de overheden de standstill handhaven tegenover mezelf en de andere burgers.

Daaruit volgt dat ik erop moet toezien dat de overheden de standstill kunnen handhaven.

De verkoop van publieke gronden - zoals het Pand in het Craemersklooster - ondermijnt de capaciteit van overheden – en dus ook WoninGent – om aan het standstill-principe te voldoen. Dit argumenteer ik met een economische analyse in het volgende deel.

Deel 2

Meer in het algemeen willen we onze overheden erop wijzen dat de verkoop van hun assets hun capaciteit ondermijnt om een stabiliserende, regulerende en ondersteunende rol te spelen tegenover haar burgers.

We ontwikkelen hieronder de redenering.

Onze overheden spelen verschillende rollen tegenover hun burgers:

a. De stabiliserende rol van de overheden. Impliciet en expliciete, rechstreekse en onrechstreekse garanties van de overheid naar de financiële sector toe, maken mogelijk dat burgers en bedrijven kunnen lenen. We geven twee bekende voorbeelden van dergelijke garanties: ten eerste, het vermogen in cash van elke persoon is gewaarborgd tot 100.000 euro; ten tweede, de woonbonus. De eerste maatregel laat toe dat een bank met cash (liquid) leningen kan geven (illiquid).

b. De regulerende rol van overheden. Het toezicht op burgers, banken en andere financiële instellingen. Banken moeten bijvoorbeeld een bepaalde hoeveelheid kapitaal hebben dat als buffer kan dienen (een ‘cushion’).

c. De ondersteunende rol van overheden. Niet iedereen kan geld lenen om een huis te kopen. Voor die mensen bouwt de overheid sociale woningen.

Men hecht terecht belang aan goed bestuur, en een belangrijk aspect daarvan is dat men probeert een budget in evenwicht te hebben. Wanneer een gezin of een bedrijf dat heeft geleend om te investeren, merkt dat de investeringen niet genoeg opbrengen om de leningen en de rente daarop terug te betalen, dan moet de buikriem dicht. Het gezin of het bedrijf moet minder uitgeven (besparen), geen nieuwe leningen aangaan, bestaande leningen terug betalen. Wanneer het gaat om een overheid noemt men dat soberheidspolitiek .

Een andere mogelijkheid is natuurlijk om die hete aardappel door te schuiven naar een andere partij, iemand die garant staat.

De Financiële Crisis heeft twee dingen duidelijk gemaakt.

In de eerste plaats dat men te veel enkel en alleen aandacht heeft gegeven aan overheidsschuld. In de private sector – meer bepaald banken en andere financiële instellingen – zijn, sinds de val van de Muur, schulden opgebouwd die destabiliserend zijn voor het geheel van de samenleving.

Er is nog iets duidelijk geworden: het zijn de overheden die garant staan voor de financiële sector. We geven een concreet voorbeeld: een bank zoals Dexia kon maar overleven doordat ze werd opgesplitst in enerzijds een gedeelte dat gezond was, anderzijds een zogenaamde ‘bad bank’ (met alle ‘toxic assets’). De bad bank werd vervolgens doorgeschoven naar de overheden.

De overheden staan garant voor zowel de kleine spelers (huisgezinnen: zie de twee voorbeelden die we hebben vermeld onder a hierboven) en de grote spelers.

Op zich zinnig klinkende opvattingen zoals een budget in evenwicht, is voor een belangrijk deel het gevolg van het feit dat een cruciaal deel van de private sector, niet zelf wil opdraaien voor haar verliezen. Door de soberheidsmaatregelen vastgelegd in onder meer het Fiscal Compact, moeten overheden nieuwe uitgaven financieren op basis van de lopende inkomsten. Elk jaar moet men een budget in evenwicht hebben. Er is een grens opgelegd aan de mogelijkheid om op langere termijn te lenen, omwille van de bad banks uit het verlden en die van de toekomst (niemand wil weten hoe de boekhouding van de grote Europese banken er uit ziet - ontkenning heet dat).

Dit kan enkel werken indien er geen nieuwe uitgaven zijn. Indien die zich toch aandienen, komen we in de gevarenzone.

De inkomsten verhogen door hogere belastingen is geen populaire maatregel. Daardoor is de overheid verplicht assets te verkopen. De overheid verkoopt die assets waar er vraag naar is. Op een moment dat slimme investeerders – gaande van de huisgezinnen tot de investeringsfondsen en al wat daar tussen zit – grond kopen, doet de overheid de hare van de hand. Anders gezegd, op een moment dat een asset in waarde stijgt, ontdoet een overheid zich van die asset. Ze verkoopt die aan private investeerders, die er meteen mee doen wat de overheid zelf verboden wordt: gebruiken als hefboom om te lenen (en andere speculatieve strategieën).

Dit is net het soort gedrag dat leidt tot destabilisering van de economie.

Van twee dingen één: ofwel is de overheid zoals gelijk welke persoon of instelling in de markt, maar dan kan ze de rollen die we hebben opgesomd (a, b en c hierboven) niet spelen; ofwel heeft ze op zijn minst een stabiliserende rol t.o.v. de financiële markten (punt a hierboven), maar dan ondermijnt ze haar eigen capaciteit om die rol te vervullen, door zich te ontdoen van haar assets; terwijl ze tegelijk onder druk staat om steeds meer liabilities van die financiële sector, op te nemen op haar balance sheet.

Als burgers die belang hechten aan zowel het eigendomsrecht als het recht op een menswaardig bestaan, eisen wij van onze overheden dat zijn niet alleen haar gronden in bezit houdt, maar verder ook dat zij klaar en duidelijk maakt op welke balance sheet die gronden staan. Het feit dat men er zo op gebrand is om die gronden te kopen, is een reden om ze niet te verkopen.

Dit is in het voordeel van iedereen, ja ook de financiële sector. Meer nog, voor de stabiliteit van de financiële sector, moet het voor de financiële sector, klaar en duidelijk zijn dat degene die garant staat, assets heeft die gewicht hebben in de markt.

De balance sheet van de overheid moet gewicht hebben en transparant zijn.